• ont·lok
vervoeging van
ontlokken

ontlok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontlokken
    • Ik ontlok. 
  2. gebiedende wijs van ontlokken
    • Ontlok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontlokken
    • Ontlok je? 


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
ontlok
ontlok
volledig

ontlok

  1. ontlokken
    «Dit het wel swaar kritiek uit mediakringe ontlok
    Dit heeft wel zware kritiek uit mediakringen ontlokt.