ontlok
- ont·lok
vervoeging van |
---|
ontlokken |
ontlok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontlokken
- Ik ontlok.
- gebiedende wijs van ontlokken
- Ontlok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontlokken
- Ontlok je?
- Het woord ontlok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
ontlok |
ontlok |
volledig |
ontlok
- ontlokken
- «Dit het wel swaar kritiek uit mediakringe ontlok.»
- Dit heeft wel zware kritiek uit mediakringen ontlokt.
- «Dit het wel swaar kritiek uit mediakringe ontlok.»