• wel·kom
  • In de betekenis van ‘gelegen komend, ook als tussenwerpsel’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
  • van Middelnederlands wellecome [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen welkom welkomer welkomst
verbogen welkome welkomere welkomste
partitief welkoms welkomers -

welkom

  1. gewenst zijn te blijven
    • Hij is een welkome gast. 
    • Dit is een welkome afwisseling. 
enkelvoud meervoud
naamwoord welkom -
verkleinwoord - -

het welkomo

  1. begroeting, verwelkoming
  2. ontvangst, onthaal

welkom!

  1. begroeting uitgesproken wanneer een persoon of groep ergens arriveert
     Ik vond dat ze eruitzag als een filmster toen ze de deur opendeed en meteen haar armen om me heen sloeg en me begon te kussen voordat ze zelfs maar hoi of welkom had gezegd.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]