• ont·vangst
enkelvoud meervoud
naamwoord ontvangst ontvangsten
verkleinwoord ontvangstje ontvangstjes

de ontvangstv

  1. verwelkoming, onthaal
    • Bij onze ontvangst in het hotel kregen we allerlei hapjes. 
  2. het ontvangen van iets
    • De ontvangst van het geld verliep vlotjes. 
  • in ontvangst nemen
•  De vreugde op de Nederlandse bank was uitzinnig. Waar iedereen sprong, bleef coach Ilse DeLange met de handen voor haar ogen zitten. Ongeloof won het nog van de vreugde. Laurence was al snel weer bij zijn positieven en nam de trofee in ontvangst met de woorden: ‘To Music first. Always.’ [2] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]