incasseren
- Geluid: incasseren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɪŋkɑˈserə(n) / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌɪŋkɑˈsɪːrə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˌɪŋkɑˈseːrə(n)/
- in·cas·se·ren
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘in ontvangst nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
- Ontleend aan het Italiaanse incassare. [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
incasseren |
incasseerde |
geïncasseerd |
zwak -d | volledig |
incasseren
- overgankelijk (geld) in ontvangst nemen
- De verenigingen Buma/Stemra en SABAM incasseren, elk in hun eigen land, vergoedingen voor de rechthebbenden van muziekstukken.
- overgankelijk (klappen, beledigingen) te verduren krijgen
- De bokser was aan de winnende hand; zijn tegenstrever moest de ene klap na de andere incasseren.
- Oude schrijfwijzen: incasseeren (voor 1946/47), inkasseren (voor 1996; toegelaten spelling)
1. (geld) in ontvangst nemen.
2. te verduren krijgen.
- Het woord incasseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "incasseren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "incasseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ incasseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be