cash
- cash
cash
- contant
- De drugsdealer werd met cash geld betaald.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cash | - |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord cash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cash" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cash" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ cash op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ www.parool.nl (28-mrt-2024)
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to cash |
he/she/it | cashes |
verleden tijd | cashed |
voltooid deelwoord |
cashed |
onvoltooid deelwoord |
cashing |
gebiedende wijs | cash |
cash
- overgankelijk, (financieel) onwisselen in contanten, verzilveren
- overgankelijk incasseren