Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·van·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvangen
ving op
opgevangen
klasse 7 volledig

Werkwoord

opvangen overgankelijk [1]

  1. vangen, zodat het ophoudt met vallen (-> in zijn werking of gevolgen tenietdoen)
  2. de zorg op zich nemen van iets en helpen bij de overgang naar een nieuwe situatie
     Burgemeester Jack van der Hoek verklaarde dat een aantal families nog niet terug naar huis kan en dat zij elders worden opgevangen. Hulpdiensten werken er hard aan om alle schade te verhelpen, zei hij.[2]
     Vier van de vijf zwaargewonde kinderen zijn met reddingshelikopters naar ziekenhuizen in de buurt gebracht. De andere kinderen zijn met ambulances opgevangen en weggebracht.[3]
  3. gewaarworden
     Het volk houdt zich urenlang op straat op, zelfs in het donker of als het sneeuwt. in de hoop een glimp van haar gezicht op te vangen achter het raam van haar vergulde koets.[4]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de opvangenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord opvang

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Dode en zeven gewonden door windhoos boven Zierikzee” (27 juni 2022), NU.nl
  3.   Weblink bron “Vijf kinderen in Duitsland zwaargewond doordat springkussen de lucht in vliegt” (03 juli 2022), NU.nl
  4. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be