vieren
- vie·ren
- ww [1]: via Middelnederlands vieren ww en Oudnederlands firon ww van Latijn feriari ww "een rustperiode nemen", in de betekenis "een rustdag nemen" aangetroffen vanaf 1151-1200 [1] [2] [3]
- ww [2]: van Middelnederlands vieren ww (zie [1]) of van Fries fiere ww ; in de betekenis van ‘een touw laten uitlopen’ aangetroffen vanaf 1567 [4] [5] [6]
- zn vier zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vieren |
vierde |
gevierd |
zwak -d | volledig |
vieren
- overgankelijk op plechtige of feestelijke wijze een gedenkwaardige tijd gedenken
- De Noorse romanschrijver Jonas Lie, die sinds jaren te Parijs woont, zal daar op 6 November 1903 zijn 70ste verjaardag vieren.
- ▸ En het NOS Jeugdjournaal maakt een speciale website over 75 jaar vrijheid. Zo kun je nog beter begrijpen waarom we blijven vieren dat we in Nederland in vrijheid leven.[7]
- ▸ Ik accepteerde de naam direct en we klonken met onze glazen cola om het te vieren.[8]
- overgankelijk de lengte van een touw of kabel waaraan iets vastzit langer maken (bijv. in de scheepvaart)
- Ik liet het ankertouw vieren en duwde de boot met mijn handen langs de graskant.
- [1] een kerkelijke feestdag vierenin groepsverband de rituelen voor die dag uitvoeren
- [2] de teugels laten vieren(figuurlijk) regels niet langer of veel soepeler dan voorheen handhaven
- [2] aanhalen, spannen, straktrekken
1. een feest vieren
2. een touw of kabel vieren
de vieren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord vier
- Hij gooide twee vieren en een drie.
- datief van vier: bij tijdsaanduidingen na voorzetsels
- Het was al over vieren.
- Zij waren met zijn vieren.
Zij waren vier in getal.
- Het woord vieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vieren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[9] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ vieren (feesten) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ een touw laten uitlopen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "vieren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron nieuwsbegrip.nl“75 jaar vrijheid in Nederland” (2-9-2019), CED-groep
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
ver |
vieren
- derde persoon meervoud toekomende tijd (futuro) van ver (modo subjuntivo/aanvoegende wijs)