vieren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vieren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vieren | te vieren | ||||||
toekomend | zullen vieren | te zullen vieren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevierd | te hebben gevierd | ||||||
toekomend | gevierd zullen hebben | gevierd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vierend | gevierd | ev. vier |
mv. verouderd viert |
viere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vier | viert | viert | viert | viert | vieren | vieren | vieren | |
verleden (o.v.t.) | vierde | vierde | vierde | vierde | vierde | vierden | vierden | vierden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vieren | zult/zal vieren | zult/zal vieren | zult vieren | zal vieren | zullen vieren | zullen vieren | zullen vieren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vieren | zou vieren | zou(dt) vieren | zoudt vieren | zou vieren | zouden vieren | zouden vieren | zouden vieren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevierd | hebt gevierd | hebt/heeft gevierd | hebt gevierd | heeft gevierd | hebben gevierd | hebben gevierd | hebben gevierd | |
verleden (v.v.t.) | had gevierd | had gevierd | had gevierd | hadt gevierd | had gevierd | hadden gevierd | hadden gevierd | hadden gevierd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevierd hebben | zal/zult gevierd hebben | zult/zal gevierd hebben | zult gevierd hebben | zal gevierd hebben | zullen gevierd hebben | zullen gevierd hebben | zullen gevierd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevierd hebben | zou gevierd hebben | zou/zoudt gevierd hebben | zoudt gevierd hebben | zou gevierd hebben | zouden gevierd hebben | zouden gevierd hebben | zouden gevierd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gevierd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gevierd | er is gevierd | |||||||
verleden | er werd gevierd | er was gevierd | |||||||
toekomend | er zal gevierd worden | er zal gevierd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gevierd worden | er zou gevierd zijn |