Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·ge·vie·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zegevieren
zegevierde
gezegevierd
zwak -d volledig

Werkwoord

zegevieren

  1. de overwinning behalen
    • Romeinse legioenen die zegevierden werden vaak beloond met een indrukwekkende triomftocht. 
     Als de contrarevolutie had gezegevierd, was Hongarije een westers land geworden, had in het ergste geval de hulp ingeroepen van de Amerikaanse troepen in de Bondsrepubliek en in ieder geval de socialistische defensiegemeenschap van het Warschaupact verlaten.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen