• mee·vie·ren

meevieren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meevieren
vierde mee
meegevierd
zwak -d volledig
  1. samen met anderen ergens verheugd om zijn en meedoen met de feestuitingen
    • De Bijlmer bestaat vijftig jaar en daarom wordt er groots feest gevierd. Meevieren? Dan kun je met 'onconventionele urban sportatleten' trainen in het Natural Bars Movement Park, een talkshow bijwonen met onder andere Lama Patrick Lodiers of een potje schransen in World of Food, waar een open podium voor muziek zorgt.[2] 
    • Volgens de burgemeester waren huldiging van Oranje makkelijker, dan van Ajax, omdat bij Oranje meer vrouwen meevieren en de mannen zich dan beter gedragen.[3] 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]