• bot·vie·ren
  • In de betekenis van ‘vrij spel laten’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
  • [2]

botvieren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
botvieren
vierde bot
botgevierd
zwak -d volledig
  1. helemaal vrij laten
    • Op een golfbaan in Texas kunnen Amerikanen eventuele verkiezingsstress botvieren op posters van Hillary Clinton en Donald Trump. [4] 
    • In Nederland is nauwelijks onderzoek gedaan naar de voorspellende waarde van dierenmishandeling voor het verloop van de geweldscarrière van de plegers. Hoogleraar antrozoölogie Marie-José Enders (Open Universiteit) keek wel naar het omgekeerde, of gewelddadige types hun agressie ook op dieren botvieren. En niet geheel verrassend blijkt dat waar sprake is van huiselijk geweld vaak ook dieren mishandeld worden. [5]  
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]