kerstvierder
- kerst·vier·der
- Samenstelling van kerst en naamwoord van handeling van vieren met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerstvierder | kerstvierders |
verkleinwoord |
de kerstvierder m
- (kerst) iemand die kerst viert
- Op de kerstmarkt waren er vele kerstvierders aanwezig.