• uit·put·tend
vervoeging van: uitputten
verbogen vorm: uitputtende

uitputtend

  1. onvoltooid deelwoord van uitputten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitputtend uitputtender uitputtendst
verbogen uitputtende uitputtendere uitputtendste
partitief uitputtends uitputtenders -

uitputtend

  1. van een onderzoek: alles zodanig compleet en nauwkeurig onderzoeken dat er niet nog meer onderzocht kan worden
    • Het hof vindt dat er nog niet volledig uitputtend onderzoek is gedaan naar het scenario dat Groenendijk en zijn advocaat Sébas Diekstra ter zitting schetsten. Dit moet binnen drie maanden alsnog gebeuren. [3] 
    • Daarnaast gaat de Belastingdienst vanaf volgende week harder optreden tegen kwaadwillende opdrachtgevers. Een nieuw handhavingsplan zorgt ervoor dat belastinginspecteurs minder uitputtend bewijs nodig hebben om overtreders te kunnen beboeten. ,,De Belastingdienst moet zijn tanden laten zien”, aldus Snel. [4] 
  2. uiterst vermoeiend
    • Voor de familie is de maandenlange ontvoering slopend en uitputtend, zegt Svein Holden, de advocaat van Hagen, in een reactie. ,,De ontvoering was een wrede, onmenselijke daad.’’ [5] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]