• op·per·vlak·kig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oppervlakkig oppervlakkiger oppervlakkigst
verbogen oppervlakkige oppervlakkigere oppervlakkigste
partitief oppervlakkigs oppervlakkigers -

oppervlakkig

  1. niet diepgaand of niet grondig
    • De leraar heeft dat moeilijke probleem slechts een oppervlakkige behandeling gegeven. 
     De rednecks zijn agressief en gevaarlijk, anderen zijn juist weer oppervlakkig en overdreven vriendelijk in de supermarkt.[1]
  2. zich aan de oppervlakte bevindend
    • Een oppervlakkige verwonding. 
  3. (figuurlijk) niet snel blijk gevend van iets
    • Hij is nu eenmaal een oppervlakkig mens. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be