• gron·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grondig grondiger grondigst
verbogen grondige grondigere grondigste
partitief grondigs grondigers -

grondig

  1. vrijwel overal aandacht aan schenkend
    • Dat onderzoek had grondiger gekund. 
  2. ~e smaak naar aarde smakend
    • Als je de karpers een tijd in een bak schoon water houdt verliezen ze hun grondige smaak wat. 


100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]