• moei·zaam
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met grote moeite’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • afgeleid van het Duitse mühsam (met het achtervoegsel -zaam) [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen moeizaam moeizamer moeizaamst
verbogen moeizame moeizamere moeizaamste
partitief moeizaams moeizamers -

moeizaam

  1. moeite kostend
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]