• vol·le·dig
  • In de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
  • samenstellende afleiding van vol en lid met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen volledig vollediger volledigst
verbogen volledige volledigere volledigste
partitief volledigs volledigers -

volledig

  1. zonder iets ongedaan te laten
    • Dit luidde de volledige ondergang van dit machtige rijk in. 
     De kringloopwinkels hebben daarnaast concurrentie van online-marktplaatsen zoals Vinted of Vestiaire Collective die steeds populairder worden. Het is alleen nog te vroeg om daar het volledige effect van te zien, zegt de brancheorganisatie.[2]

volledig

  1. helemaal, in zijn volle omvang
     Het werd me al snel duidelijk dat ik de trail volledig had onderschat.[3]
  • het volledige verhaal

volledig

  1. zonder iets ongedaan te laten
    • Dit is volledig onmogelijk. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. "volledig" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be