• teelt
  • In de betekenis van ‘het telen, het geteelde’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord teelt teelten
verkleinwoord - -
vervoeging van
telen

teelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van telen
    • Jij teelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van telen
    • Hij teelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van telen
    • Teelt! 
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]