• cul·tu·re
enkelvoud meervoud
naamwoord culture cultures
verkleinwoord - -

de culturev

  1. (biologie) op een voedingsbodem gekweekte micro-organismen van een bepaalde soort
    • Met onze nieuwe gepatenteerde culture is de verzuring laag, waardoor de behoefte aan toegevoegde suikers afneemt. [1]
  2. (landbouw) bedrijf waar een bepaald gewas wordt verbouwd
    • Vrijwel alle deskundigen, die wij hierover spraken, toonden zich uiterst verbaasd, dat de commissie-Kasimo de grondbehoeftige bevolking in Oost-Sumatra speciaal met concessie-gronden wil helpen ten koste van de grote cultures die immers, zoals de commissie in haar rapport trouwens zelf erkent, als deviezenbron voor de staat van onschatbaar belang zijn. [2]
  3. (landbouw) verbouw van een bepaald gewas
    • Zijn vader, zoon van een Gronings plattelandsarts, had de medische studie afgebroken, en was op Java in de cultures gegaan. [3]
    • Het gouvernement verplichtte zich alle geproduceerde thee tegen een vaste prijs af te nemen, de planter moest zich aan allerlei voorschriften houden. Het was lange tijd een verliesgevende culture, niet alleen voor het gouvernement dat ter aanmoediging van de planters een prijs had vastgesteld die te hoog was voor de wereldmarkt, maar ook voor de contractanten die niet altijd voldoende thee wisten te produceren. [4]
54 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
culture cultures

culture

  1. cultuur