• maïs·teelt, ma·is·teelt
enkelvoud meervoud
naamwoord maïsteelt maïsteelten
verkleinwoord - -

de maïsteeltv / m

  1. (landbouw) verbouw van maisplanten
    • In natte en koude gebieden, zoals geconstateerd bij tarweteelten in Finland en maïsteelten in Polen, vallen de voordelen van niet ploegen vooralsnog tegen. [1]
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]