• rank
  • In de betekenis van ‘stengel van klimplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rank ranken
verkleinwoord rankje rankjes

derankv/m [4]

  1. een gespecialiseerde stengel, blad of bladsteel voor ondersteuning en hechting
    • Die rank zat echt om het hele hek heen gekruld. 
vervoeging van
ranken

rank

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranken
    • Ik rank. 
  2. gebiedende wijs van ranken
    • Rank! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranken
    • Rank je? 
95 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[9]