• fijn·ge·bouwd
stellend
onverbogen fijngebouwd
verbogen fijngebouwde
partitief fijngebouwds

fijngebouwd

  1. van personen: met een slanke en sierlijke lichaamsbouw
    • Charrie, een nerveuze, fijngebouwde jongen, donker, wasbleek, met ogen als kogelgaten. [1]
  1. Yvonne Keuls, Jan Rap en z'n maat