• pas·sus
enkelvoud meervoud
naamwoord passus passussen
verkleinwoord

de passusm

  1. zinsnede
  2. (eenheid) Romeinse lengte maat van ongeveer 148 cm
15 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]


vervoeging van
pati

passus

  1. passief perfectum van pati
vervoeging van
pandere

passus

  1. passief perfectum van pandere

passus m

  1.  pas zn , schrede,  stap zn