• moe·der·taal
enkelvoud meervoud
naamwoord moedertaal moedertalen
verkleinwoord moedertaaltje moedertaaltjes

de moedertaalv / m

  1. (taalkunde) taal die tijdens de jeugd, zonder formeel taalonderwijs, wordt verworven
    • Het Nederlands is niet mijn moedertaal. 
     'Op uw gedichten studeer ik nog. Ik heb echter moeite met de klanken van uw moedertaal, dus ik vrees dat ik, wanneer de gelegenheid zich voordoet om iets van uw hand te citeren, mijn toevlucht zal moeten nemen tot de Engelse, Duitse of Italiaanse vertaling. Ik hoop dat u bij voorbaat de grootmoedigheid kunt opbrengen om mij dat te vergeven.'[1]
  2. (figuurlijk) iets waar iemand zich helemaal in thuis voelt
    • Natuurkunde is mijn moedertaal. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be