(heteroniem)

  • lo·ver
A enkelvoud meervoud
naamwoord lover lovers
verkleinwoord lovertje lovertjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie in deze betekenis.

[A] lover m

  1. (meestal in samenstellingen) liefje, iemand die met een ander een intieme relatie heeft

[B] lover o

  1. het geheel van bladeren van een of meer bomen
  2. nagemaakte blaadjes als versiering

[C] lover m

  1. iemand die nadrukkelijk vertelt dat hij iets of iemand goed vindt
  2. iemand die iets probeert te verkopen
91 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[8]
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lover
lovais
lové
eerste groep volledig

lover

  1. overgankelijk oprollen
  2. wederkerend zich oprollen (van slangen)
  1. Bronlink Weblink bron lover in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  • lo·ver
Naar frequentie 600

lover

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van lov
  • lo·ver

lover

  1. nominatief bepaald vrouwelijk meervoud van lov