lob
- lob
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kwab’ voor het eerst aangetroffen in 1718 [1] [2] [3] [4]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | lob | lobs |
verkleinwoord | lobje | lobjes |
2-4 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | lob | lobben |
verkleinwoord | lobje | lobjes |
de lob m
- (badminton) slag waarbij men de shuttle na het ontvangen van een drop hoog en ver terugspeelt
- (anatomie) kwab
- (plantkunde) deel van een blad tussen twee ondiepe insnijdingen, met een ronde rand
- (plantkunde) zaadlob
vervoeging van |
---|
lobben |
lob
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobben
- Ik lob.
- gebiedende wijs van lobben
- Lob!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lobben
- Lob je?
- Het woord lob staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lob" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "lob" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lob op website: Etymologiebank.nl
- ↑ lob op website: Etymologiebank.nl
- ↑ lob op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /loːp/
- lob
lob
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd bedrijvende vorm van loben
- Afgeleid van het Angelsaksische lobbe
lob
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *lubą
lob o
lob m
lob m
- IPA: /lɔp/
- lob
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | lob | loby |
genitief | lobu | lobů |
datief | lobu | lobům |
accusatief | lob | loby |
vocatief | lobe | loby |
locatief | lobu | lobech |
instrumentalis | lobem | loby |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.