hei
- hei
- [A] (verkorting) van heide [1] [2]
- [B] heien ww zonder de uitgang -en
- [C] vergelijk Duits hei tw , Engels hey tw en Zweeds hej tw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hei | heien |
verkleinwoord | heitje | heitjes |
- uitgestrekte onbebouwde grond, vooral met heidekruid begroeide zandgrond
|
1.
vervoeging van |
---|
heien |
[B] hei
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heien
- Ik hei.
- gebiedende wijs van heien
- Hei!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heien
- Hei je?
[C] hei
- uitroep om iemands aandacht te trekken
- Het woord hei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hei" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
hei