Heitje voor een karweitje. 20 april 1960. Dam, Amsterdam
  • heit·je
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: kwartje’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord heitje heitjes
verkleinwoord

het heitjeo dim. tant.

  1. (Jiddisch-Hebreeuws), (numismatiek), (informeel) vijf stuivers, kwartje
  • Een heitje voor een karweitje
Een kwartje voor een klein klusje aan huis (bij padvinders e.d.)
  • hee (als substantief)

het heitjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord hei
95 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[3]