kwartje
- kwart·je
- In de betekenis van ‘een vierde gulden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1646 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | kwartje | kwartjes |
het kwartje o dim. tant.
- (numismatiek) oud muntstuk ter waarde van f 0,25
- Een kwartje is 25 cent.
- ▸ Hier kwam men samen om te douchen; vooral na de zaterdagschool was het erg druk. Het kostte een kwartje en je mocht maar tien minuten, dan was het tijd voor de volgende klant.[2]
- Het kwartje kan twee kanten op vallen
Het kan een goed óf een slecht slecht resultaat opleveren
- • Mijn conclusie was dat het kwartje twee kanten op kon vallen, met een negatief of een positief effect als gevolg. [3]
- Het kwartje valt [niet]
Gezegd als iemand iets wel of juist niet begrijpt
- Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje
Je kunt niet hoger komen dan de maatschappelijke stand die je had bij je geboorte
het kwartje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kwart
- Het woord kwartje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwartje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kwartje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ M.Hommes“Van het badhuis en de woonschool” (20 augustus 2014), ONH.nl
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be