grondel
- gron·del
- van Middelnederlands grondel / grondele / grondelinc, verkleinwoord bij grond (zie aldaar), in de betekenis van ‘riviergrondel’ aangetroffen vanaf 1440; naar het gedrag van de vissen die zich voornamelijk bij de bodem van het water ophouden, vergelijk Nedersaksisch Gründel, Duits Grundel, Angelsaksisch gryndle en Fries grindeltsje [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grondel | grondels |
verkleinwoord | grondeltje | grondeltjes |
de grondel m
- (straalvinnigen) benaming voor vissen uit de familie Gobiidae , bodembewonende, meestal roofzuchtige visjes met een brede, verzonken kop, een felgekleurd lichaam, een tweedelige rugvin en geen zijlijn en de buikvinnen zijn samengevoegd als een schijfvormige zuignap die zich vastklampt aan rotsen en koraalriffen
- bepaald soort vis, Gobio gobio , die algemeen in de Benelux voorkomt
- grondelachtigen, baarsachtigen, stekelvinnigen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, chordadieren, dieren
- aboma, Berberse slijkspringer, bijtje, blonde grondel, brakwatergrondel, dikkopje, drakenkop, glasgrondel, gorgoondwerggrondel, goudgrondel, Kesslers grondel, kleurige grondel, Lozano's grondel, luipaardgrondel, maagdslaapgrondel, marmergrondel, naakthalsgrondel, Noorse grondel, paarsgevlekte gobie, paganelgrondel, Pontische stroomgrondel, roodbekgrondel, shimofurigrondel, staartvlekgrondel, zwartbekgrondel, zwarte grondel
- aalgrondel, amoergrondel, riviergrondel, slaapgrondel, spoelgrondel, torpedogrondel, witvingrondel, zeegrondel
1. benaming voor vissen uit de familie Gobiidae
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van |
---|
grondelen |
grondel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grondelen
- Ik grondel.
- gebiedende wijs van grondelen
- Grondel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grondelen
- Grondel je?
- Het woord grondel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grondel" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ grondel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "grondel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Heimans, E. Thijsse, Jac. P.“Wandelboekje voor natuurvrienden” (1901), Versluys
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be