[2] zwartsprietdikkopje, Thymelicus lineola
 
[3] dikkopje, Pomatoschistus minutus
  • dik·kop·je

het dikkopjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord dikkop
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord dikkopje dikkopjes

het dikkopjeo dim. tant.

  1. (kikkers) larve van een kikvorsachtige of salamander
  2. (vlinders) meerdere dagvlindersoorten uit de familie Hesperiidae   met een behaarde motachtig lichaam, haakvormige voelsprieten en een schietend vluchtpatroon, van wie de meesten bruin met witte of oranje vlekken zijn
  3. (straalvinnigen) Pomatoschistus minutus   langs de kust bewonende grondelsoort, gekenmerkt door de meer dan 60 schubben in de zijlijn en een variabele kleuring, waardoor hij bijna onzichtbaar is in de zanderige getijdenpoelen die hij vaak bezoekt, leeft voornamelijk van kleine schaaldieren
93 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be