• skip·per
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord skipper skippers
verkleinwoord

de skipperm

  1. (scheepvaart) gezagvoerder op een (zeil)schip
    • In Denemarken hadden ze ‘racistische drop’. Haribo haalde de drop uit de schappen vanwege de aanhoudende klachten. In een zakje Skipper Mix zaten dropjes die uitbeelden wat een schipper zoal tegenkomt op een zeereis rond de wereld: een breed lachend 'negertje', een Aziaat met spleetogen en een gemaskerde Indiaan. Racistische karikaturen, vonden sommige klanten. Daarom besloot Haribo tot een voorlopig verkoopverbod in Denemarken en Zweden. De Skipper Mix komt ooit wel weer terug, maar dan zonder de omstreden figuurtjes. [2] 
    • Wild Oats XI heeft voor de negende keer, een record, de prestigieuze zeilwedstrijd Sydney-Hobart gewonnen. Vrijdagmorgen (lokale tijd) overschreed de boot van skipper Mark Richards als eerste de aankomststreep na een tocht van 628 mijl (1.163 km). [3] 
67 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]