• ge·laat
enkelvoud meervoud
naamwoord gelaat gelaten
verkleinwoord gelaatje gelaatjes

het gelaato

  1. (anatomie) (verheven taal) de voorzijde van een mensenhoofd met de persoonlijke kenmerken
    • Zijn gelaat was van woede tot een grimas vertrokken. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]