snuit
- snuit
- van Middelnederlands snute / snuyt, op te vatten als afgeleid van snuiten ww zonder achtervoegsel -en; in de betekenis van ‘vooruitspringend deel van kop’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snuit | snuiten |
verkleinwoord | snuitje | snuitjes |
de snuit m
- (zoötomie) reukorgaan van dieren
- Honden en katten met een platte snuit mogen voortaan niet meer meevliegen met Brussels Airlines.[5]
- (metonymisch) gezicht
- (textielindustrie) vezels die na het bewerken van vlas als afval overblijven
- [1] varkenssnuit, zuigsnuit
1. reukorgaan van dieren
vervoeging van |
---|
snuiten |
snuit
- Het woord snuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snuit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ snuit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ snuit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "snuit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ licg.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be