Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·la·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘in het lot berustend’ voor het eerst aangetroffen in 1461 [1]
  • vervoeging van laten: de stam met omvoegsel ge- -en [2]

Werkwoord

vervoeging van: laten…
geen verbogen vorm

gelaten

  1. voltooid deelwoord van laten
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gelaten gelatener gelatenst
verbogen - - gelatenste
partitief gelatens gelateners -

Bijvoeglijk naamwoord

gelaten

  1. zonder de behoefte zich te weren, zich schikkend in zijn lot
    • Hij maakte een wel erg gelaten indruk. 

Bijwoord

gelaten

  1. op gelaten wijze
    • Gelaten zei hij: "goed hoor". 

Zelfstandig naamwoord

de gelatenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gelaat

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen