• cha·grij·nig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen chagrijnig chagrijniger chagrijnigst
verbogen chagrijnige chagrijnigere chagrijnigste
partitief chagrijnigs chagrijnigers -

chagrijnig

  1. in slechte stemming, slecht gehumeurd, snel boos
    • In de file wordt hij altijd chagrijnig. 
    • Hij was door kiespijn heel chagrijnig. 
     Ze was dus een charmante vrouw. Altijd vrolijk en levendig, altijd met een brede vriendelijke glimlach, nooit een chagrijnig gezicht, altijd uiterst hulpvaardig en ijverig.[2]
     En ik had al drie weken geen zakgeld gekregen. Ze werd natuurlijk meteen chagrijnig toen ik over geld begon.[3]
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. chagrijnig op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be