chagrijnig
- Geluid: chagrijnig (hulp, bestand)
- IPA: / ʃɑˈɣrɛɪnəx / (4 lettergrepen)
- cha·grij·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | chagrijnig | chagrijniger | chagrijnigst |
verbogen | chagrijnige | chagrijnigere | chagrijnigste |
partitief | chagrijnigs | chagrijnigers | - |
chagrijnig
- in slechte stemming, slecht gehumeurd, snel boos
- In de file wordt hij altijd chagrijnig.
- Hij was door kiespijn heel chagrijnig.
- ▸ Ze was dus een charmante vrouw. Altijd vrolijk en levendig, altijd met een brede vriendelijke glimlach, nooit een chagrijnig gezicht, altijd uiterst hulpvaardig en ijverig.[2]
- ▸ En ik had al drie weken geen zakgeld gekregen. Ze werd natuurlijk meteen chagrijnig toen ik over geld begon.[3]
- gemelijk, knorrig, nijdig, humeurig, vervelend, nukkig, brommerig, nurks, gallisch, ontstemd, stuurs, verstoord, kribbig, wrevelig, bozig
1. in slechte stemming, slecht gehumeurd
- Het woord chagrijnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chagrijnig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ chagrijnig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be