chagrijn
- cha·grijn
- Van het Franse chagrin, in de betekenis van ‘verdrietige ontevredenheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1720 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chagrijn | chagrijnen |
verkleinwoord | - | - |
het chagrijn o
- ontevreden stemming [3]
- Wat een chagrijn hier overal, zeg.
- (informeel) chagrijnig persoon
- Wat ben jij een stuk chagrijn!
- (materiaalkunde) hard, fijn gekorreld ('Turks') leer, segrijn [4] [5]
- [1-2] chagrijnig
- [3] chagrijnleer
vervoeging van |
---|
chagrijnen |
chagrijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chagrijnen
- Ik chagrijn.
- gebiedende wijs van chagrijnen
- Chagrijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chagrijnen
- Chagrijn je?
- Het woord chagrijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chagrijn" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "chagrijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ verdriet chagrijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ leer chagrijn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be