• brom·me·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen brommerig brommeriger brommerigst
verbogen brommerige brommerigere brommerigste
partitief brommerigs brommerigers -

brommerig [1]

  1. een beetje boos
    • Wie aan Knorr denkt, legt direct de combinatie met het geluid dat een varken maakt. Hoe men voor knorrig ook brommerig en chagrijnig is gaan invullen is me overigens een raadsel. Het knorren is immers doorgaans een tevreden geluid dat het varken maakt wanneer het vreet en een baggerbad neemt, terwijl het in een situatie van pijn en honger schreeuwt, zodat we ook wel zeggen dat iemand schreeuwt als een mager varken. [2] 
    • Een soort Olivier B. Bommel. Een heer van stand, ietwat zwaarlijvig. Met een flinke dosis humor, een beetje vergeetachtig en soms een beetje brommerig. Bourgondisch, toegankelijk, menselijk, meelevend en buitengewoon onkreukbaar.” [3] 
95 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]