bezuinigen
- Geluid: bezuinigen (hulp, bestand)
- IPA: /bə'zʌʏniɣə(n)/
- be·zui·ni·gen
- Afgeleid van het Nederlandse bijvoeglijke naamwoord zuinig (spaarzaam) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezuinigen /bə'zʌʏniɣə(n)/ |
bezuinigde /bə'zʌʏniɣdə/ |
bezuinigd /bə'zʌʏnixt/ |
zwak -d | volledig |
bezuinigen [1]
- overgankelijk (economie) door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen, ergens minder middelen aan besteden
- U kunt thuis veel energie bezuinigen.
- De overheid kan meer belastingen heffen, meer bezuinigen, meer schulden maken of meer geld scheppen om de extra kosten te betalen.
- bezuinigen op
- bezuinigen op de loonkosten
- drastisch bezuinigen
- fors bezuinigen
- op de uitgaven bezuinigen
- op het budget bezuinigen
- we moeten wat bezuinigen
1. door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen
bezuinigen op
|
bezuinigen op de loonkosten
|
drastisch bezuinigen
|
fors bezuinigen
|
op de uitgaven bezuinigen
|
op het budget bezuinigen
|
we moeten wat bezuinigen
|
- Het woord bezuinigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezuinigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be