Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·knib·be·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beknibbelen
beknibbelde
beknibbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

beknibbelen [2]

  1. ~ op relatief kleine verlagingen op een begroting toepassen
  2. overgankelijk op een kleingeestige of schraperige manier ondermijnen
    • Er werd wat beknibbeld op defensie, maar de grote klappen vielen in het onderwijs. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen