tornen
- tor·nen
- [A]: van Middelnederlands tornen, van trennen "losmaken", in de betekenis van ‘losgaan van naaisel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1450 [1][2][3]
- [B]: via Middelnederlands tornen, van Frans tourner of Latijn tornare [4][5]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tornen |
tornde |
getornd |
zwak -d | volledig |
[A] tornen
- inergatief herhaald tussen de steken doorknippen van een draad waarmee iets vastgenaaid zit
- inergatief (figuurlijk) met kleine stapjes afbreuk doen aan een bestaande instelling of regel
- Daaraan mag niet getornd worden.
[B] tornen
- overgankelijk laten draaien, doen wentelen
1. herhaald tussen de steken doorknippen van een draad waarmee iets vastgenaaid zit
- Het woord tornen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tornen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tornen (losgaan van naaisel) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "tornen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tornen (keren, wenden) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be