matigen
- ma·ti·gen
- In de betekenis van ‘temperen’ voor het eerst aangetroffen in 1450 [1]
- Afgeleid van matig met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
matigen |
matigde |
gematigd |
zwak -d | volledig |
matigen
- overgankelijk minder uitbundig of extreem optreden
- Hij heeft zijn kritiek inmiddels flink gematigd.
1. minder uitbundig of extreem optreden
- Het woord matigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "matigen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "matigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ matigen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be