zuinig
- zui·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zuinig | zuiniger | zuinigst |
verbogen | zuinige | zuinigere | zuinigste |
partitief | zuinigs | zuinigers | - |
zuinig
- voorzichtig met het uitgeven van geld of andere kostbare zaken
- terughoudend, weifelend of licht teleurgesteld/sip
- Hij keek met een zuinige blik.
- (techniek) weinig energie verbruikend
- De auto's krijgen steeds zuinigere motoren.
- onbetrouwbaar
- [1] spaarzaam
- [1] zuinig aan doenproberen zoveel mogelijk uitgaven te vermijden
- [1] zuinig met zijn woorden zijnweinig zeggen
1. voorzichtig met het uitgeven van geld of andere kostbare zaken
- Het woord zuinig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuinig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zuinig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zuinig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be