• (IPA in voorbereiding)
  • alas·ka·wolf
enkelvoud meervoud
naamwoord alaskawolf alaskawolven
verkleinwoord alaskawolfje alaskawolfjes

de alaskawolfm

  1. (roofdieren) Canis lupus tundrarum   een ondersoort van de wolf die leeft in de uitgestrekte poolvlakte, waar het elk jaar voor vijf maanden aan een stuk voor 24 uur op 24 donker is. De temperatuur in april komt haast nooit boven de -30°C. De alaskawolf jaagt meestal in een roedel. Hij maakt jacht op bijna alle andere dieren, zoals op kariboes, sneeuwhazen, muskusossen en lemmingen. De alaskawolf paart in maart en nadien brengt het vrouwtje haar jongen ter wereld in een hol. Na een maand delen de leden van de roedel het vlees, zodat elkeen zijn portie krijgt