• af·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord afdeling afdelingen
verkleinwoord afdelinkje afdelinkjes

de afdelingv

  1. groep van werknemers die aan dezelfde taken werken, een deel van een bedrijf
    • Bij welke afdeling werk jij? 
  2. gedeelte van een groep
    • Ik tafeltennis in afdeling regio noord. 
  3. deel van een ziekenhuis of verpleegafdeling
     Eenmaal in het ziekenhuis werd ik naar de afdeling psychiatrie verwezen.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]