Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·de·lings·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afdelingshoofd afdelingshoofden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het afdelingshoofdo

  1. (beroep) iemand die leiding geeft aan een deel van een bedrijf
    • Maar bij mijn vrouwelijke mede-leerlingverpleegkundigen was ik van harte welkom. Met name onder de religieuze afdelingshoofden was er echter veel onbegrip over een broeder tussen al die meiden, en dat heb ik geweten[1] 
    • Die overdreven voorliefde voor het gezag had ze van haar vader, adjunct van het plaatsvervangend afdelingshoofd bij het ministerie van Posterijen, die de hiërarchie binnen zijn ministerie zag als een metafoor voor het universum. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. de Telegraaf 16 jan 2018
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16