avdeling
- av·de·ling
Naar frequentie | 2323 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | avdeling | m: avdelingen v: avdelinga |
avdelinger | avdelingene |
genitief | avdelings | m: avdelingens v: avdelingas |
avdelingers | avdelingenes |
- afdeling (onafhankelijk deel van een geheel, bijv. het eerste deel van een concert)
- afdeling (organisatieonderdeel van een groter geheel, bijv. een ziekenhuisafdeling)
- (militair) eenheid (bijv. een troepeneenheid)
|
- av·de·ling
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | avdeling | avdelinga | avdelingar | avdelingane |
avdeling, v
- afdeling (onafhankelijk deel van een geheel, bijv. het eerste deel van een concert)
- afdeling (organisatieonderdeel van een groter geheel, bijv. een ziekenhuisafdeling)
- (militair) eenheid (bijv. een troepeneenheid)
|
|