• av·de·ling
Naar frequentie 2323
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   avdeling     m: avdelingen
v: avdelinga  
  avdelinger     avdelingene  
genitief   avdelings     m: avdelingens
v: avdelingas  
  avdelingers     avdelingenes  

avdeling, m / v

  1. afdeling (onafhankelijk deel van een geheel, bijv. het eerste deel van een concert)
  2. afdeling (organisatieonderdeel van een groter geheel, bijv. een ziekenhuisafdeling)
  3. (militair) eenheid (bijv. een troepeneenheid)


  • av·de·ling
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   avdeling     avdelinga     avdelingar     avdelingane  

avdeling, v

  1. afdeling (onafhankelijk deel van een geheel, bijv. het eerste deel van een concert)
  2. afdeling (organisatieonderdeel van een groter geheel, bijv. een ziekenhuisafdeling)
  3. (militair) eenheid (bijv. een troepeneenheid)