Pasen
Niet te verwarren met: pasen |
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘christelijk feest’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- Van Hebreeuws Pesach (overslaan), een verwijzing naar het bijbelverhaal in Exodus 12 (specifiek vers 23 en 27).
- Pa·sen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Pasen | - |
verkleinwoord | - | - |
het Pasen o
- (religie) (feest) het belangrijkste feest van het christendom, waarbij de Opstanding van Jesus centraal staat
- Pasen wordt gevierd op de zondag na de eerste volle maan in de lente.
- wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen
nooit
|
1. het belangrijkste feest van het christendom, waarbij de Opstanding van Jesus centraal staat
- Het woord Pasen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pasen" (met een kleine letter) herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "Pasen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be