Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: pasen


  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘christelijk feest’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Van Hebreeuws Pesach (overslaan), een verwijzing naar het bijbelverhaal in Exodus 12 (specifiek vers 23 en 27).
  • Pa·sen
enkelvoud meervoud
naamwoord Pasen -
verkleinwoord - -

het Paseno

  1. (religie) (feest) het belangrijkste feest van het christendom, waarbij de Opstanding van Jesus centraal staat
    • Pasen wordt gevierd op de zondag na de eerste volle maan in de lente. 
  • wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen
nooit
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]