Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paas·pau·ze
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord paaspauze paaspauzes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de paaspauzev / m

  1. een pauze van iets tijdens de periode rond de paastijd

Gangbaarheid