op zijn paasbest gekleed
  • paas·best
stellend
onverbogen paasbest
verbogen paasbeste
partitief paasbests

paasbest

  1. heel mooi, heel feestelijk (met name over kleding)
    • Paard, rijtuig, maar ook de koetsier en andere bijrijders. Alles en iedereen ziet er bij de Twenterit van de Koets’n Keerls op zijn paasbest uit. „Dit is voor ons hét hoogtepunt van het seizoen. Weken van te voren is iedereen bezig alles zo mooi mogelijk voor elkaar te krijgen”, vertelt Jan Brandriet, voorzitter van de Koets’n Keerls. [3] 
    • De eerste dag kwamen de ruim 250 studenten op hun paasbest het campusterrein op. Een week later liggen de slippers en sneakers voor de tenten en hangen de sokken over de drooglijn. "En dat is ook de bedoeling, want het is een festival", zegt Inge Broekman van de organisatie. "Hardcore academia, maar ook veel muziek, theater en sport." [4] 
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]